vrijdag 25 april 2014

Nocciola

Het voetpad, volgestrooid met schelpenzand, knerpte onder hun schoenen. Het was één van de laatste mooie dagen dat jaar. De zon verwarmde Nina's schouders, die dankzij de wijd uitgesneden hals van haar trui bloot waren. Thijs praatte en wees ondertussen naar de koeien in de wei naast het pad. Hij vertelde en vertelde maar. Nina herinnerde zich hoe ze zijn hand had willen vastpakken, maar niet had gedurfd.

"Ik ben zo'n rotkind geweest, soms" had hij gezegd en ze had hem laten praten.
Over dagen als enig kind tussen ruziënde ouders, dagen als moederdag en vaderdag. Hoe hij wenste om opadag. Niet eens om een broertje of zusje. En hoe hij dan zorgde hoe die éne gezellige dag, hoe ook die verpest werd.

Dagen waarop hij dwars was geweest, waarop hij niet had gedaan wat zijn moeder zo graag had gewild. Samen wandelen, zoals zij nu deden. Een museum bezoeken. Pannenkoeken bakken. Gewoon iets sámen.

"Ik was vergeten hoe mooi het hier is," onderbrak hij zichzelf, kijkend naar de paarden naast hen. "Dit moet ik vaker doen, hier gewoon lópen. Alles uitzetten, mobiel thuislaten en gewoon gáán" In de verte klonk het gejoel van kinderen bij een kleine kabelbaan. Een jongetje schommelde hoog.

Had ze maar begrepen hoe hij zich alles aantrok. Ze had moeten zien hoe overdreven belangrijk hij zijn schuldgevoel maakte. Had voor hem moeten gaan staan (dat handje vasthouden had trouwens ook wel gekund) en op hem in moeten praten. Zonder stoppen, overtuigen. Speechen had ze gemoeten, argumenteren kon ze toch zeker wel? Had ze maar...

In plaats daarvan had ze haar schouders opgehaald. Meelevend. Soms geknikt. Beaamd. Wilde omhelzen - opnieuw niet gedurfd. Thijs was haar probleem, ze kon niet ook zijn problemen overzien.

Later haalden ze een ijsje. Thijs' stemming was omgekeerd, enthousiast alweer. Opgetogen. Hij betaalde voor haar. Ze had ongetwijfeld nocciola-ijs gekozen - ze at niets anders - maar ze kon zich er nog geen hapje of lik van herinneren. Alleen die steen in haar maag. Zij bleef langer stabiel dan hij, maar wel stabiel slecht zoals dat in het ziekenhuis heet. Het moeilijke slikken, de lastige vraag. Zijn koele handen op haar wangen. Dat wist ze nog wel.

Dat was toen, nu was hij weg. Het begon alweer bijna zomer te worden.

2 opmerkingen: